‘We moeten af van het lesboerenmodel’
Het debat binnen de Christelijke hogeschool Windesheim over het geld dat naar het primaire onderwijsproces moet gaan, is een non-discussie. Dat zegt Frans Leijnse, hoogleraar aan de Open Universiteit en lid van de Eerste Kamer. “Het debat moet gaan over de vraag: wat kunnen wij bijdragen aan de professionele beroepspraktijk.”
Leijnse, lid van de raad van toezicht van de vereniging VU-Windesheim, sprak bij de opening van het studiejaar op Windesheim en was kritisch over de status van het onderzoek in het hoger beroepsonderwijs en de trage kanteling van hogeschool naar kennisinstelling. Oók op Windesheim.
In zijn rede was Leijnse vooral kritisch over de nog altijd moeizame relatie tussen onderwijs en onderzoek binnen het hoger beroepsonderwijs. Daar waar bestuurders het belang van het onderzoek allang hebben ingezien, zetten het management en docenten, volgens Leijnse, de hakken nog altijd in het zand en verzetten zich tegen de ontwikkeling dat er meer aandacht en geld gaat naar het onderzoek.
Roep om erkenning
Leijnse vindt dat wel verklaarbaar. “Er zit in het debat natuurlijk een verborgen roep om erkenning: men heeft zich jarenlang voor het onderwijs ingezet en uitsluitend voor het onderwijs en nu blijkt dat ineens niet meer genoeg te zijn. De projectie van een andere toekomst wordt altijd opgevat als een kritiek van het verleden, daaraan valt niet te ontkomen.”
De hoogleraar roept de bestuurders op koers te houden. En die houdt niet alleen in dat naast het onderwijs, onderzoek een serieuze tak van sport wordt, maar dat het hoger beroepsonderwijs bijdraagt aan ‘ontwikkeling, verbetering en vernieuwing’ van de professionele beroepspraktijk. Leijnse: “Daar zijn de hogescholen voor ingericht. Vanuit dit gezichtspunt doen de hogescholen er verstandig aan zich niet te laten vangen in een platte competitie tussen de opleiding- en kennisfunctie.”
Non-discussie
De rede van Leijnse raakt de discussie op Windesheim in de kern. In het overleg tussen het college van bestuur en de medezeggenschapsraad vraagt de cmr aanhoudend om méér middelen voor het primaire onderwijsproces. Leijnse kent het debat, zo blijkt, als hij om een toelichting wordt gevraagd. Hij vindt het een non-discussie.
Leijnse: “Te weinig geld naar het primaire proces, dat is zo’n algemene uitspraak waar je niets mee kunt. Wat wordt precies onder het primaire proces verstaan? En wat is te weinig geld? Het is een absolute non-discussie waar het niet over behoort te gaan.”
– Maar een hogeschool wordt nog altijd afgerekend op aan onderwijs gerelateerde zaken als rendementen, studieloopbaanbegeleiding, afstudeerniveaus. En onderzoek, redeneren docenten, kost vooral geld.
“Binnen de medezeggenschap gaat veel aandacht naar de randvoorwaarden, maar het debat móet gaan over de strategie en dat is de vraag: wat kunnen wij bijdragen aan de professie. Dat is wat de maatschappij vraagt van het hoger beroepsonderwijs. Stilstaan bij de vraag of de studenten wel tevreden zijn is niet de kern van de vraag.”
Te simpel
Leijnse stelt dat de gedachte te simpel is als naast het onderwijs ruimte wordt gemaakt voor onderzoek. De beroepspraktijk heeft behoefte aan sterke kennisinstituten, die er voor zorgen dat voortdurend onderzoek wordt gedaan naar effectieve werkmethoden waarmee de beroepspraktijk aansluiting houdt bij maatschappelijke ontwikkelingen.
Een hogeschool wordt zo bezien niet alleen afgerekend op het afleveren van nieuwe professionals die naar de laatste kwaliteitsmaatstaven zijn opgeleid, maar ook op de levering van toepasbare kennis waar de beroepspraktijk iets mee kan, aldus Leijnse. “Belangrijk is nu dat wij zien dat in de ogen van de beroepspraktijk deze twee behoeften niet los van elkaar staan.”
– Windesheim ‘verknoopt’ in de nieuwe domeinen het onderwijs met het onderzoek in kenniscentra. U noemt dat een goede ontwikkeling, terwijl u ook begrip heeft voor de eerste opzet, waarbij het onderzoek op Windesheim naast het onderwijs werd geplaatst. Daarin lijkt u tegenstrijdig.
“We spreken over een tijd dat het onderwijs dominant was. Bestuursvoorzitter Hein Dijkstra heeft toen gezegd: we moeten de lectoraten de ruimte geven. Dat vond ik een goede gedachte. Lectoraten waren bezig om afstudeerprojecten te zoeken en daar was iedereen tevreden over. Maar het was meer een volumebijdrage dan een kwaliteitsimpuls. Bestuurders kiezen nu bij de opbouw van het kennisinstituut voor kennisdomeinen. En daarbij moet het einddoel zijn dat medewerkers met een gemengde onderwijs- en onderzoekstaak werken in professionele netwerken. We moeten af van het lesboerenmodel.”
—————————
Onderzoek is onderzoek
Frans Leijnse vindt dat het hbo zou zich moeten distantiëren van de term ‘toegepast onderzoek’. Moet, zegt hij, zulk onderzoek soms aan een lagere standaard voldoen dan ander onderzoek? Volgens Leijnse is het een valse tegenstelling. Onderzoek is alleen onderzoek als het wetenschappelijk verantwoord is, dus de toevoeging ‘toegepast’ is overbodig, zegt hij. Ook stoort het de voormalige voorzitter van de HBO-raad dat een hoogleraar zich aan een hogeschool lector moet noemen en niet de titel professor mag dragen. Dat is iets wat in de rest van de wereld evenmin begrepen wordt, aldus Leijnse.
Dit artikel verscheen in Win’, het nieuws- en opinieblad van Windesheim
Recente reacties